lezen klas 5 (Boule de Suif)

 

 De volgende vragen leiden je stap voor stap door de tekst. De paginanummers horen bij de édition Louis Forestier,  folio classique, Gallimard, 1973 et 1999.





De Frans-Pruisische Oorlog (1870-1871) zou leiden tot een overwinning van Pruisen en zijn bondgenoten en resulteren in de oprichting van het Duitse Keizerrijk, waarin de Duitse staten verenigd werden. Guy de Maupassant (1850-1893) maakte deze oorlog mee in zijn geboortestreek Normandië.




1. (p.31) Welk leger trekt zich hier terug? Hoe wordt het beschreven?

2. (p.32, alinea 2) Wat wordt er gezegd van de soldaten?

3. (p.32, al.3) Waarvoor zijn de burgers bang? In welke stad speelt het verhaal zich af?




4. (p.32, al.4) “La garde nationale” zorgt voor de verdediging van de stad. Waarom is dat weinig hoopvol? En waarom zijn hun uniformen en wapens plotseling verdwenen?

5. (p.33, al.1) Wie trekt zich als laatste terug?

6. (p.33, al 2) De burgers van de stad zijn bang dat de Pruissen hun ……………… voor wapens aanzien.

7. (p.33, al 4) Hoe ligt de stad er bij?

8. (p.34, al 1) 



Een ulaan is een lichtbewapende bereden soldaat in enkele Europese legers. 

La masse noire..deux autre flots…se rejoignirent sur la place de l’Hôtel-de-Ville…Kortom : de stad wordt overspoeld door ………legers die elkaar ontmoeten op…………


9. (p.34, al.2)

a. Waarom is de stem die bevelen schreeuwt “gutturale”? Hoe wordt dat in bovenstaande strip weergegeven?

b. Waar zijn de burgers?

c. (p.34, al.2 en p.35 al.1) Wat verwachten zij dat er gaat gebeuren, of: waarmee vergelijken zij de komende catastrofe?

10. (p.35, al.2) Wat gebeurt er in het echt?

11. (p.35, al.3) Hoe gaan de burgers en de Pruisische soldaten met elkaar om?

12. (p.36, al.2) De soldaten die de stad nu bevolken zijn……………..(nationaliteit) Hun uniformen zijn …………….(kleur).  Vorig jaar (l’année d’avant) zaten de “officiers chasseurs” in de stad. Dat waren……………………. (nationaliteit)Voor de burgers maakt dat eigenlijk geen verschil.

13. (p.36, al.3) Il y avait cependant quelque chose dans l’air…Wat dan ?

14. (p.36, al.4) Waar lijdt de bevolking wel onder ?

15. (p.36, al.5 en 37, al.1) Wie zijn de mariniers et les pêcheurs? Wat vinden zij wel eens?

16. (p.37, al.2) Wie zijn “prêts à mourir pour une Idée » ? Wat vindt de schrijver van zo’n houding?

17. (p.37, al.3) Wat is een commerçant? Leg uit: Quelques-uns avaient de gros intérêts au Havre. Waarom kunnen ze daar niet naar toe ? Hoe willen ze die stad toch bereiken ?

18. (p.37, al.4) Hoe komen ze aan een pas om de stad te verlaten?

19. (p.37, al.5) Hoeveel mensen gaan er vertrekken? Hoe dan? Welke dag is het? Hoe laat (min of meer)?

20. (p.38, al.1) Welk jaargetijde is het?

21. (p.38, al.2) Hoe laat is het?

22. (p.38, al.3) Om welke 2 redenen herkennen de wachtenden elkaar nauwelijks?  Merk op: de schrijver vertelt ons ook niet wie het zijn. Drie herkennen elkaar wel. Waarom hebben ze alle drie hun vrouw bij zich?

23. (p.38, al.4 en 39, al.1) De wachtenden zien niet veel. Wat zien ze wel? Wat horen ze?

24. (p.39, al.2) Tout bruit cessa. Vertaal.

25. (p.39, al.3) Wat voor weer is het ?

26. (p.39, al.4) L’homme reparut,… Wie is hij en wat doet hij? Wat zegt hij tegen de wachtende reizigers?

27. (p.39, al.5) De reizigers stappen in. ….(getal) kennen we al heel vaag.

28. (p.40, al.2) De dames hebben petites chaufferettes bij zich en daarover gaat hun gesprek. Wat zijn dat?




29. (p.40, al.3) Waarom worden er 6 paarden ingespannen?

30. (p.40, al.4) De koets komt toch met moeite vooruit. Aan welke woorden kun je dat zien? Noem er drie.

31. (p.40, al.5 en p.41, al.1) Mais le jour…grandissait. Vertaal. Wat kunnen de reizigers (en wij !) nu zien?

32. (p.41, al.2 en verder t/m p.42, al.1,2,3) Dans la voiture on se regardait curieusement. Geef een beschrijving van M. et Mme Loiseau.

(ene M. Tourel heeft ooit een grapje over hem gemaakt en gezegd dat ze het spel “Loiseau vole”= …………………………………. gingen spelen. De eigenlijke naam van het spel is  “l’oiseau vole” = …………………………………..Waarom heeft de tekenaar in de strip hieronder voor de raaf gekozen?)

33. (p.42) Geef een beschrijving van M. et Mme (zie ook onderstaande strip) Carré-Lamardon.




34. (p.42 en 43) Geef een beschrijving van le comte et la comtesse Hubert de Bréville.

35. (p.43, laatste alinea en p.44, 1e alinea) …et la comtesse avait encore pour voisines deux bonnes soeurs…Beschrijf die twee vrouwen.

36. (p.44, al.2 en verder) …un homme et une femme attiraient les regards de tous. Vertaal. Beschrijf die man. (zie ook onderstaande strip)




37. (p.45, al.2 en verder) Beschrijf die vrouw. Welk van de onderstaande plaatjes past het best bij de beschrijving? Waarom?










38. Wat vindt de verteller van haar? Aan welke woorden kun je dat zien?

39. (p.45, laatste alinea en 46, 1e alinea) ...des chuchotements coururent parmi les les femmes honnêtes… Vertaal. Hoort ze het ? Hoe reageert ze ?

40. (p.46, 2e alinea) Maak 2 kolommen (dames - fille) en verdeel daarover de volgende woorden: épouse, dignité, cette vendue, sans vergogne, L'amour légal, son libre confrère

41. (p.46, 3e alinea) Maak 2 kolommen (les trois hommes - Cornudet) en verdeel daarover de volgende woorden: conservateurs, argent, ton dédaigneux, pauvres, dégats et pertes, récoltes perdues, dix fois millionnaire, l'industrie cotonnière, six cent mille franc en Angleterre, tous les vins, une somme formidable.

42. (p.46, 4e alinea) Met welke woorden geeft de schrijver de verhouding tussen de drie mannen weer?

43. (p.47, 1e alinea) ...On commençait à s'inquiéter.  Waarom?

44. zelfde alinea. un cabaret = een herberg. La diligence sombra = zakte weg. Hoe lang duurt dat?

45. (p.47, 2e alinea) Waarom is er geen industrie (hier: handel, kooplui) meer in de omgeving?

46. (p.47, 3e alinea) Waar gaan de heren nu eten zoeken?

47. (p.47, 4e alinea) Hoe laat is het nu?

48. (p.47, onderaan en p.48 bovenaan) bâiller = gapen. Ze gapen van de honger. Wat heeft dat met hun caractère, savoir-vivre en position sociale te maken? (zie bovenste 5 plaatjes van de strip hieronder)





49. (p.48, 2e alinea) Loiseau heeft zo'n honger dat hij zegt: "Je donnerais mille francs pour un jambonneau. " Vertaal. Terugkijkend naar vraag 41 begrijpen we hoe groot zijn honger is. Hij wekt wel de irritatie van zijn vrouw op.

50. (p.48, 3e alinea) Cornudet heeft wel iets te drinken bij zich, namelijk............ Deelt hij uit? Accepteren ze zijn aanbod?

51. Loiseau, enigszins opgewarmd, brengt een liedje over een scheepje (petit navire) ter sprake, waarin de opvarenden "mangent le plus gras des voyageurs". Vertaal. Hoe reageren de andere reizigers?

52. (p.49, 1e alinea) Het is drie uur, ruim voorbij lunchtijd! Wat haalt Boule de Suif uiteindelijk tevoorschijn?

53. (p.49, 2e alinea) Wat zit er in?

54. (p.49, 3e alinea) Hoe reageren de dames?

55. (p.49, 4e alinea) Hoe spreekt Loiseau haar aan (hoe noemt hij haar)?

56. (p.50, 1e alinea) Hoe antwoordt Boule de Suif?

57. (p.50, 1e alinea, laatste zin) Van wie komt de grand soupir de détresse?

58. (p.50, 2e alinea) Aan wie biedt BdS ook iets aan? Accepteren ze?

59. (p.50, 3e alinea) Loiseau travaillait dur. Wat doet hij dan?

60. (p.50, 3e alinea) Hoe spreekt hij over BdS?

61. (p.51, 2e alinea) une timbale = een beker. Wat is het probleem? Hoe lossen ze het op?

62. (p.51, 3e alinea) Wie eten er nog niet? ...souffrirent ce supplice odieux qui a gardé le nom de Tantale.

Tantalus  is een figuur uit de Griekse mythologie. Tantalus werd door Zeus uitgenodigd om bij de Olympische goden te komen eten, maar hij stal nectar en ambrozijn, voedsel dat het geheim van onsterfelijkheid zou bevatten, opdat zijn vrienden het konden proeven. Toen hij op een dag de goden had uitgenodigd voor een banket schotelde Tantalus hun zijn in stukken gesneden zoon voor om te testen of zijn gasten wel degelijk alwetend waren. De goden ontdekten het direct en aten niets van het vlees. Alleen Demeter, at gedachteloos een stuk van Pelops' schouder op. Zeus stuurde Tantalus naar de onderwereld, om daar een eeuwigdurende marteling te ondergaan. Tantalus moest tot zijn kin in een poel water staan, maar telkens als hij dorst had en zijn lippen naar het water bewoog, zonk het weg in de aarde. Hongerig probeerde hij ook van de fruitbomen te plukken die juist boven hem hingen, maar tevergeefs: als hij bijna een stuk fruit had, stak er juist een harde wind op die de takken buiten zijn bereik blies.




63. (p.51, 3e alinea) Wat gebeurt er met la jeune femme du manufacturier (Mme Carré-Lamardon)?

64. (p.51, 3e alinea) Chacun perdit l'esprit (vertaal), behalve la plus âgée des bonnes soeurs. Wat doet die?

65. (p.51, onderaan) Hoe voelt BdS zich?

66. (P.52, 1e alinea) Hoe probeert Loiseau de vier laatste reizigers over te halen ook iets te eten?

67. (p.52, 2e alinea) Wie neemt uiteindelijk de beslissing?
68. (p.52, 3e alinea) Waarom wordt hier verwezen naar de Rubicon? Lees onderstaande tekst:

De Rubicon is een riviertje van 29 kilometer lang in de Italie. Ten tijde van de Romeinse Republiek was de Rubicon een grensrivier tussen Latium, dat door de Senaat werd bestuurd, en de Romeinse provincie Gallia Cisalpina. Het was in de Romeinse wet vastgelegd dat een generaal met een staand leger de Rubicon niet mocht oversteken. De rivier werd bekend toen Julius Caesar en zijn legioeneen in 49 v.C. de rivier zuidwaarts overstaken na de verovering van wat Gallia Transalpina zou gaan heten, waarmee de breuk met de Senaat een feit was. Een staatsgreep werd daardoor onvermijdelijk. Caesar sprak bij deze oversteek de illustere woorden alea iacta est ( de teerling is geworpen).



69. (p.52, 4e alinea) On ne pouvait manger les provisions de cette fille sans lui parler. Toch doen niet alle dames dat op dezelfde wijze. Welke verschillen merk je op?
70. (p.53, 1e alinea) Waar praten ze over?
71. (p.53, 1e alinea) BdS vertelt waarom ze Rouen verlaat. Wat is haar reden?

72. (p.53, 2e alinea) Wat vinden de anderen van haar verhaal?
73. (p.54, 1e alinea) Cornudet begint af te geven op Napoleon (Bonaparte) III. Hij is Republikein / Democraat en wil geen koning of keizer meer in Frankrijk. Bovendien is deze keizer de oorlog aan het verliezen. Cornudets politieke overtuiging is een een soort religie voor hem. (2e alinea) Hoe reageert BdS? Wie sust de ruzie?
74. (p.54, onderaan) Volgens de schrijver zijn alle vrouwen voor een door een sterke man geleide regering; daarom vinden de dames BdS opeens sympathiek. Aan welke woorden zie je dat laatste?
75. (p.55, bovenaan) Waarom stokt het gesprek?
76. (p.55, 2e alinea) Hoe laat is het (ongeveer)? Wat delen de reizigers?
77. (p.55, 3e alinea) We zitten even op de bok. Wat ziet de koetsier (en wij)?


78. (p.55, 4e alinea) We zitten weer in de koets. Loiseau denkt iets te zien. Wat?

79. (p.55, laatste alinea). We zitten weer op de bok. Wat zien we?

80. (p.56, 2e alinea) We zitten weer in de koets. De deur wordt geopend. Wat horen we?

81. (p.56, derde alinea) Waarom durven ze niet uit te stappen? De koetsier schijnt met zijn lantaarn naar binnen. We kijken met hem mee. Wat zien we nu?

82. (p.56, vierde alinea) We zitten weer in de koets. Wie zien we naast de koetsier?

83. (p.57, eerste alinea) Foulez-fous tescendre, messieurs et tames? Vertaal. Waarom is het Frans zo raar?

84. (p.57, tweede alinea en derde ) Verdeel de volgende woorden over de personages: docile, prudent, poli, insolent, grave, hautain, tâchait de se dominer, dignité, révolte, souplesse, fière, résistance
les bonnes soeurs
le comte et la comtesse
le manufacturier et sa femme
Loiseau et sa femme
l'officier
Boule de suif
Cornudet

85. (p.57, laatste alinea) De officier controleert hun autorisation de départ. Wat staat daarop vermeld?

86. (p.58, alinea 3) Wat doen de reizigers terwijl de dienstmeisjes een maaltijd klaarmaken?

87. (p.58, alinea 4) Beschrijf de waard (herbergier). Waarom maakt hij snorkende geluiden? Hoe wordt dat in de strip weergegeven?




 88. (p.58, alinea 4) Welke boodschap breng hij over?



89. (p.59, alinea 1) Hoe reageert BdS?



90. (p.59, alinea 2) Wat zegt de graaf tegen haar?

91. (p.59, alinea 3) Hoe reageren de andere reizigers?

92. (p.59, verder) Hoe reageert BdS als ze terugkomt?

93. (p.60, eerste alinea) Wat eten ze? Wat drinken ze?

94. (p.60, eerste alinea) Wat zijn de twee grote passies van Cornudet?

95. (p.60, tweede alinea) De waard en waardin eten aan dezelfde tafel. Waarmee vergelijkt de schrijver M.Follenvie? Waarom?

96. (p.60, tweede alinea) ...la femme ne se taisait jamais...Waar heeft ze het over?

97. (p.60 / 61) M.Follenvie doet enkele pogingen zijn vrouw tot zwijgen te brengen, maar tevergeefs.  Haar betoog begint als gezeur, maar eindigt toch tamelijk filosofisch:
- Wat eten de Pruisen volgens haar?
- ...Et il ne faut pas croire qu'ils sont propres...Bovendien zijn ze...?
-  Et si vous les voyiez...Wat doen ze de hele dag?
- S'ils cultivaient...Wat zouden ze beter kunnen doen?
- c'est une abomination de tuer des gens, qu'ils soient....Vertaal. 
- Als je wraak (revenge) neemt, zegt ze, wordt je veroordeeld, maar als je in de oorlog zoveel mogelijk soldaten doodt, krijg je een decoratie. Zie  4 regels van onderen: wie zijn nos garçons? Voor M. et Mme Follenvie is het nos wel heel letterlijk: hun twee zoons zijn soldaat.

98. (p.62) Volgens Cornudet is er één goede reden om oorlog te voeren. Welke?

99. (p.62) Volgens Mme Follenvie kun je beter alle ............. doden die oorlog voeren voor hun plezier. Cornudet, de Republikein, reageert geestdriftig.

100. (p.62) M.Carré-Lamardon vindt dat de paysanne (in dit geval de waardin) blijk geeft van bon sens. Hij denkt echter niet aan de democratie of de landbouw. Wat wil hij vooral tot bloei brengen?

101. (p.62) Loiseau sluit ondertussen een deal met de waard. Wat is bordeaux?

102. (p.62, laatste alinea) Cependant Loiseau, qui avait observé les choses...Wat heeft Loiseau ook weer gezien in de koets (vrg.78)?

103. (p.63, 1e alinea) Vertaal: les mystères du corridor.

104. (p.63, tweede alinea) Na een uur ziet Loiseau BdS over de gang lopen, richting le gros numero (= deur met nummer 100 = wc, want ça sent = het stinkt, cent = 100). Wie komt er ook zijn kamer uit? Waarover krijgen ze woorden?




105. (p.64, 3e alinea) Loiseau, très allumé (= opgewonden)... kruipt bij zijn vrouw in bed. 

106. (p.64, 4e alinea) Alors tout la maison devint silencieuse. Wat is het enige geluid dat je nog hoort?

107. (p.64, 5e alinea) Hoe laat willen ze de volgende dag vertrekken? Waar staat de koets? Wat is er mee?

108. (p.65, 1e alinea) De mannen lopen het dorp in, dat bezet is door Pruisische soldaten. Wat doet de eerste soldaat die de zien? en de tweede? En de derde? 

109. (p.65, 1e alinea) ...les grosses paysannes...indiquaient...le travail...
Vertaal. Wat moeten de soldaten nog meer doen? Noem 1 ding. 

110 (p.65, 2e alinea) De graaf ondervraagt de koster (le bedeau). Met welke woorden wordt de koster nog meer aangegeven? Staat de schrijver positief of negatief tegenover religieuzen? 

111. (p.65. 2e alinea) Wat legt de koster uit?

112. (p.65, 3e alinea) Cornudet, indigné... waarom is hij "indigné"?

113. (p.66, 1e alinea) Waar ontdekken ze de koetsier? In wiens gezelschap is hij?

114. (p.66) Van wie heeft hij een bevel gekregen? Welk bevel?

115. (p.66, één-na-laatste alinea) Waarom kunnen de heren niet met M.Follenvie spreken?

116. (p.66, laatste alinea) Waarom kunnen ze niet met de Pruisische officier spreken?